80 jaar vrijheid: het verhaal van Johanna van der Heide
Johanna van der Heide was dertien toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Vijf jaar later, bij de bevrijding, was ze een jonge vrouw van achttien. Inmiddels is ze 98 jaar en woont ze in een mantelzorgwoning op het erf van haar zoon aan It Wyldfjild bij Surhuisterveen. De thuiszorg van Kwadrant komt er regelmatig over de vloer.
Sommige herinneringen aan de oorlog staan haar nog helder voor de geest. Ze groeide op in de Julianabuurt in Opende, samen met haar ouders, broers en zussen. Een buurt van dertien huizen, waar armoede de boventoon voerde. ‘Elk huis had een stukje land’, vertelt Johanna. ‘Mijn vader verbouwde haver en aardappelen en we hadden geiten. Van de melk kookte mijn moeder pap, en de room ging door de koffie.’
‘Het is oorlog’
Het moment waarop de oorlog begon, staat haar nog scherp bij. ‘Ik zat op school toen de meester zei: “Kinderen, we gaan de school sluiten, want het is oorlog”. We gingen naar huis en vanaf dat moment ben ik niet meer terug naar school geweest. We hadden een groot gezin, dus ik moest helpen in huis. Ook bij oudere mensen in de buurt stak ik de handen uit de mouwen.’
De Duitse bezetters waren gelegerd in Trimunt, niet ver van Opende. Regelmatig zagen Johanna en haar familie Duitse soldaten voorbijkomen. ‘Sommigen wilden een ‘mädchen’. Ze boden mij en mijn vriendinnen een horloge aan, maar ik moest er niks van weten.’
Voortdurend spanning
De aanwezigheid van de Duitsers bracht voortdurende spanning met zich mee. ‘Mijn broers bleven overdag binnen, op zolder. ‘s Nachts sliepen ze in het land, in een droge sloot, afgedekt met strozakken en dekens. Juist ’s nachts kwamen de Duitsers huizen controleren, dus het was veiliger om buiten te blijven. Gelukkig zijn mijn broers nooit gevonden.’
Ondanks het gevaar zocht Johanna haar vriendinnen regelmatig op. ’s Avonds trokken ze er samen op uit – maar altijd op tijd terug. ‘Om acht uur moesten we thuis zijn. Daarna mocht niemand nog op straat.’

Johanna weet nog een zelfgemaakt liedje uit die tijd op de melodie van het Duitse ‘Unter der Laterne’ van Lili Marleen:
Acht oere binnen
Jonges, wat in strop
Sille we it der op weagje
Wat ferpoft my dat
Maar Johanna waagde het er niet op. ‘Heit en mem waren voorzichtig. En ook toen ik verkering kreeg met Frederik – mijn latere man – hield ik me daaraan. Hij kwam veel bij mijn broers, samen handelden ze in bonnen voor bijvoorbeeld koffie en eten.’
Saamhorigheid
Behalve de dreiging van de Duitsers en het gebrek aan voedsel, was er ook saamhorigheid. ‘Er kwam een evacuee uit Schiedam bij ons wonen. Op de fiets was ze gekomen. Mijn vader zei: ‘Dêr ha se neat, wy ha genôch griente.’ We hadden het zelf ook niet breed, maar hielpen elkaar waar we konden.’
De bevrijding, tachtig jaar geleden, was een groot feest. ‘We gingen met z’n allen naar Opende. Daar was het een en al feest. Er werd gesprongen en gedanst, zo blij waren we. It gong der om wei!’ Johanna glimlacht bij de herinnering.